Artikelen | De vierledige mens en het zilveren koord

Onderstaand artikel is een verkorte bewerking van het eerste hoofdstuk uit het boek Grondwaarheden uit de geesteswetenschap (uitgeverij Nearchus Assen, 2006). De antroposoof Rudolf Steiner (1861-1925) kan als de grondlegger van de moderne geesteswetenschap worden beschouwd, in zijn kielzog gevolgd door de Rozenkruiser Max Heindel (1865-1919). Hun geschriften vormen doorgaans de basis waarop hedendaagse geesteswetenschappers voortborduren.

Geesteswetenschappelijk onderzoek vereist de vaardigheid tot schouwen in de niet voor de gewone zintuigen waarneembare wereld. Deze vaardigheid kan men als gave als sinds de geboorte bezitten, of door intensieve innerlijke scholing in de loop van een groot aantal jaren in toenemende mate verwerven. Vanuit wetenschappelijk oogpunt wordt een dergelijke methode tot kennisverwerving betwist, daar iedereen immers kan beweren tot schouwen in een onzichtbare wereld in staat te zijn. De kritiek op het geesteswetenschappelijk onderzoek wordt dan ook bijna zonder uitzondering veroorzaakt door het a-priori verwerpen van een niet-materiële of spirituele werkelijkheid. Daaruit resulteert vervolgens volkomen logisch de onmogelijkheid om geestelijke zaken te onderzoeken en te toetsen aan eigen kennis of waarnemingen.

De geesteswetenschap kan deze kritiek enkel pareren door aan te tonen dat de verschillende, soms ogenschijnlijk niet met elkaar in overeenstemming zijnde inzichten van diverse onderzoekers een consistent en logisch geheel vormen. Om die reden spelen een onbevangen en gezond ontwikkeld redeneringvermogen en inherente logica bij geesteswetenschap zo ’n grote rol. Uitgangspunt is immers om ook voor niet-helderzienden (imaginaties), -helderhorenden(inspiraties) of –helderwetenden (intuïties) een duidelijke en overtuigende beschouwing over een bepaald onderwerp te geven, zonder dat daarvoor een rechtstreeks materieel bewijs kan worden geleverd. Alleen wanneer een geesteswetenschappelijke beschrijving aan die voorwaarde voldoet zal een onbevangen lezer de voor hem wellicht onzichtbare geestelijke feiten innerlijk als een logische waarheid kunnen ervaren.

Een van de belangrijkste uitgangspunten binnen de geesteswetenschap is de vierledigheid van het menselijk lichaam, is het onderscheid in een fysiek lichaam, een levenslichaam, een astraallichaam en een Ik-lichaam. Ook voor de kerk is het een onomstotelijk gegeven dat de mens niet alleen uit louter stof bestaat, maar naast het lichaam ook nog ziel en geest bezit. De geesteswetenschap specificeert dit dan door op te merken dat de ziel de kern van het astraallichaam is en het lk-lichaam volledig van goddelijke geest doortrokken is. De kennis van de meerledigheid van het menselijk lichaam gaat terug op het feit dat voor sommige mensen deze hogere, fijnstoffelijke of geestelijke wezensdelen werkelijk waarneembaar zijn. Het gaat daarbij dan met name om hoog geestelijk geschoolde personen, om helderzienden en om ingewijden. U kunt daarbij bijvoorbeeld denken aan de Rozenkruizer Max Heindel (1865-1919) of aan de grondlegger van de antroposofie, Rudolf Steiner (1861-1925). Voor deze lieden zijn de niet zichtbare wezensdelen net zo’n realiteit als voor anderen bijvoorbeeld een stoel dat is in de stoffelijk wereld.
Nu lijkt hiermee al direct een onoverbrugbare kloof met de natuurwetenschap te ontstaan. Immers, daar de onstoffelijke en onzichtbare wereld voor haar niet weeg- of meetbaar is, kan zij het bestaan daarvan ook niet zonder meer aannemen. Alle processen die zich in de levens- of zielesfeer van het menselijk lichaam afspelen worden door de natuurwetenschap dan ook teruggevoerd op chemische processen of reacties van uiteindelijk moleculaire of atomaire oorsprong. Zelfs de helderziendheid die de hogere wezensdelen waarneemt wordt door de natuurwetenschapper als pathologische merkwaardigheid afgedaan. Het lijkt dus onbegonnen werk om geesteswetenschap en natuurwetenschap wat dit punt betreft op dezelfde lijn te brengen. Toch hebben beide één ding gemeen dat hiertoe wel in staat is, namelijk de logica. Wanneer men in staat is de onderstaande beschrijvingen onbevooroordeeld tot zich te nemen, dan kan de inherente logica daarvan ons brengen tot de vier wezensdelen van de mens. Laten wij dit eens nader beschouwen.

Dood
De belangrijkste overgangsfase in het menselijk leven is natuurlijk de dood. Zeer objectief kan worden vastgesteld dat gedurende het leven iets in de mens aanwezig is wat bij de dood ontbreekt. Zodra de mens is overleden, zodra zijn levensprocessen tot nul zijn gereduceerd, is het stoffelijk lichaam onderhevig aan verval. Het dode menselijke lichaam heeft dan net zo’n verhouding tot de natuurelementen als alle andere minerale stoffen op de aarde. Onder invloed van de elementen zal het fysieke lichaam tot ontbinding overgaan en uiteindelijk worden opgenomen in de wereld waartoe het behoort, namelijk de wereld van het minerale rijk.

Dat dit proces van ontbinding niet plaatsvindt gedurende het leven verklaart de geesteswetenschap nu door de aanwezigheid van een tweede lichaam in de mens gedurende dit leven. Dit tweede lichaam wordt het levenslichaam of etherlichaam genoemd en wordt zoals opgemerkt ook door sommige mensen waargenomen. Dit levenslichaam valt vrijwel samen met het fysieke lichaam. Rondom steekt het slechts zo’n 2 tot 4 centimeter uit buiten de fysieke vorm. Het is dit levenslichaam dat gedurende het gehele menselijke leven een strijd voert met de ontbindende elementen die er vanuit de ons omringende natuur op inwerken. Niets anders dan het levenslichaam houdt de fysieke vorm van het menselijk wezen tegen de elementaire invloeden van de natuur overeind. Dit levens- of etherlichaam is ook de drager van ons geheugen. Al hetgeen wij bewust of onbewust meemaken wordt in dit etherlichaam afgedrukt en kan al dan niet als herinnering gedurende het leven worden opgehaald. Vanuit de microbiologie is dan ook bekend dat zelfs de kleinste levende cel geheugen bezit zonder dat er een zenuwstelsel aan te pas komt. Voor wat hier wil worden behandeld is echter de taak van het etherlichaam om de fysieke gestalte op levende wijze overeind te houden van groter belang. De dood is voor de geesteswetenschapper dan ook niets anders dan de scheiding van het fysieke of stoffelijke lichaam van het levens- of etherlichaam. Gedurende het hele leven van de mens zijn beide onlosmakelijk met elkaar verbonden; met de dood worden zij van elkaar gescheiden.

Laten wij nu verder kijken naar een tweede belangrijk overgangsmoment in het menselijk leven, laten wij kijken naar de slaap. In occulte geschriften wordt de slaap soms de “broeder van de dood” genoemd. Nu is de overgang naar de bewusteloze slaaptoestand wel niet zo radicaal als die naar de dood, maar zij is wel zodanig dat wij de vergelijking kunnen begrijpen. Immers, wanneer wij de dromen als overgangstoestanden even buiten beschouwing laten, dan moet toch worden vastgesteld dat de mens iedere nacht een bewustzijnsdood ondergaat. Voor verreweg het grootste gedeelte van de mensheid is hetgeen er geschiedt met hen gedurende de diepe slaap een groot raadsel en mysterie, een tijdsbestek dat schijnbaar totaal ontoegankelijk voor het bewustzijn is.

Hoe anders is nu de situatie in de waaktoestand. Daarin heeft de mens voortdurend bewustzijn. En precies zoals we dat hebben gedaan met de dood, moeten we ook hier de logische conclusie trekken dat er dus gedurende de waaktoestand iets in de mens is dat er gedurende de diepe slaap niet in verkeert. De logica brengt ons daarmee tot het derde wezensdeel van de mens, brengt ons tot het astraallichaam of de ziel, die eigenlijk daarvan de kern is. Hier, in dit astrale gebied dat de mens als een ovale eivorm omringt, spelen zich al die polaire gevoelens af van vreugde en verdriet, van lust, begeerte en pijn. Dit is de plaats waar alle de levensenergie opslurpende zieleroerselen zich manifesteren. In feite zouden we kunnen stellen dat het bewustzijn is gekocht ten koste van het leven. Daarom kunnen wij ook niet doorlopend wakker blijven. De indrukken die het bewustzijn van het astraallichaam gedurende de waaktoestand te verwerken krijgt, putten de mens dusdanig uit, dat wij na enkele dagen zonder slaap zouden sterven. Het is om in leven te blij ven dat het astraallichaam gedurende de nacht de beide andere wezensdelen moet verlaten en de bewustzijnsdood moet ondergaan, om zo aan het levenslichaam de kans te geven het menselijk organisme weer van kracht te voorzien. En gedurende de waaktoestand worden deze levenskrachten weer opgebruikt door het bewustzijn. Dit derde wezensdeel, dit astraallichaam, is dus gedurende de waaktoestand verbonden met het fysieke en het etherische lichaam, maar gedurende de slaaptoestand trekt het zich daaruit terug, waardoor een tijdelijke bewusteloosheid ontstaat. Het astraallichaam trekt zich dan terug in de wereld van de sterren waar het ook zijn naam aan ontleend, om zich pas de volgende ochtend weer met de inmiddels verkwikte andere wezensdelen te verbinden. We zullen nog zien dat er een verbindend element, een soort verbindend koord bestaat dat er voor zorgt dat deze terugkeer ook iedere morgen daadwerkelijk kan geschieden. En wat de mens nu onderscheidt van de drie andere natuurrijken, dat is het feit dat hij een individueel Ik-lichaam bezit, dat  in staat is tot zelfbeschouwing. Hier hoeven we niet heel veel dieper op in te gaan, want het is een conclusie die door alle eeuwen heen door vrijwel elke filosoof getrokken is.

Het Zilveren Koord
Wanneer we op deze wijze gekomen zijn tot het bestaan van de vier menselijke wezensdelen, dan kan de terechte vraag worden gesteld naar de verbindende factor hiertussen. Immers, anders kunnen we met Goethe dichten: `Dann hat er die Teile in seiner Hand Fehlt, leider! nur das geistige Band ‘. Wat is het dat de onderlinge wezensdelen bindt en wat er voor zorgt dat in de nacht astraallichaam en Ik-lichaam zich kunnen onttrekken aan fysiek lichaam en levenslichaam zonder dat de mens daarbij in een blijvend comateuze toestand raakt? Hoe komen deze beide hogere lichamen iedere ochtend weer terug bij de beide lagere? En hoe worden de beide lagere lichamen tezamen gehouden? Immers, we zagen toch dat de scheiding van fysiek lichaam en levenslichaam meteen de dood tot gevolg heeft! Wat is dan die bijzondere verbindende factor? Die verbindende factor wordt gevormd door wat in het boek Prediker van het Oude Testament wordt genoemd het “Zilveren Koord”. Het is het Zilveren Koord dat de verschillende wezensdelen als het ware aaneen rijgt.

Nu zouden we ons heel goed kunnen voorstellen dat dit laatste een natuurwetenschappelijk geschoold iemand ernstig tegen de borst zou kunnen stuiten, daar hier iets wordt gesteld zonder dat daar een aantoonbare logica of uiterlijke verschijnselen aan ten grondslag lijken te liggen. Hier zou hij terecht tegen kunnen inbrengen dat dit strijdig is met wat aan het begin van dit artikel is gesteld, namelijk dat de logica de leidraad voor zowel geesteswetenschap als natuurwetenschap behoort te zijn en dat er nog geen logische argumenten voor het bestaan van het Zilveren Koord zijn aangevoerd. Wanneer wij ons niet uitsluitend willen beroepen op de passage in de Bijbel waarin dit Zilveren Koord ter sprake komt, dan moeten we dus op zoek gaan naar verschijnselen die zowel door de geesteswetenschapper als de natuurwetenschapper controleerbaar op het bestaan van een dergelijke levensdraad wijzen. En deze verschijnselen bestaan ook! We moeten hen zoeken in de vele beschrijvingen die er zijn van bijna-dood-ervaringen en van mensen die het stervensmoment van een ander op intense wijze meemaken. Het onderzoek naar deze gebieden heeft met name sinds het laatste kwart van de twintigste eeuw een enorme vlucht genomen en is in toenemende mate ook het terrein geworden van de reguliere medische of natuurwetenschappelijke wereld. Baanbrekend onderzoek werd in dit verband verricht door Kenneth Ring, die de resultaten daarvan onder andere publiceerde in het boek Life at death. Op deze plaats willen we een citaat uit dit boek opnemen dat ontleend is aan de ervaring die een regulier arts had bij de dood van een naast familielid. Hierbij wordt het Zilveren Koord niet alleen expliciet genoemd, maar ook daadwerkelijk waargenomen.

We laten de arts aan het woord:

“[Mijn aandacht] werd getrokken door iets dat zich direct boven het fysieke lichaam bevond en dat in de lucht hing, ongeveer zestig centimeter boven het bed. Aanvankelijk kon ik niet meer onderscheiden dan een vage omtrek van een nevelige, mistige substantie. Er leek slechts een soort nevel te zijn die daar bewegingloos hing. Maar terwijl ik keek, vormde zich voor mijn ogen heel geleidelijk een dichtere, vastere condensatie van deze onverklaarbare mist. Toen zag ik tot mijn grote verbazing dat er zich duidelijke contouren vormden en al snel zag ik dat deze nevelige substantie een menselijke vorm aannam. Ik wist al vrij vlug dat het lichaam dat ik daar zag, het fysieke lichaam van mijn tante was; het astrale lichaam [bedoeld wordt hier het levenslichaam!] hing horizontaal ongeveer een meter boven de fysieke tegenhanger; ik bleef kijken en nu scheen ik het geestlichaam [levenslichaam] volledig te zien. Ik zag duidelijk de gelaatstrekken. Ze leken erg veel op het fysieke gelaat, behalve dat ze een gloed van vrede en kracht uitdrukten in plaats van ouderdom en pijn. De ogen waren gesloten als in een vredige slaap en vanuit het geestlichaam [levenslichaam] scheen een lichtende glans te stralen. Terwijl ik naar dit zwevende geestlichaam [levenslichaam] keek, werd mijn aandacht getrokken door een zilverachtige substantie die van het hoofd van het fysieke lichaam scheen uit te gaan naar het hoofd van de geestelijke “dubbelganger”. Toen zag ik ook het verbindingskoord tussen de twee lichamen. Terwijl ik toekeek, speelde aldoor de gedachte “het Zilveren Koord” door mijn hoofd. Ik wist voor het eerst de betekenis ervan. Dit “Zilveren Koord” was de verbinding tussen het fysieke en het geestelijke lichaam [levenslichaam], precies zoals de navelstreng het kind met zijn moeder verenigt. Het koord was bevestigd aan de achterhoofdsknobbel direct aan de basis van de schedel. Precies daar waar het in aanraking kwam met het fysieke lichaam, spreidde het zich uit als een waaier en splitste het zich in talrijke kleine draadjes, die alle afzonderlijk aan de basis van de schedel waren bevestigd. Maar in tegenstelling tot deze aanhechtingen, was het koord rond en misschien tweeëneenhalve centimeter in doorsnee. Het was doorschijnend en bezat een stralende, zilverkleurige glans. Het koord scheen te vibreren van levensenergie. Ik kon de trillingen van het licht erlangs zien stromen, van de richting van het fysieke lichaam naar de geestelijke “dubbelganger”. Met elke trilling werd het geestlichaam [levenslichaam] meer levend en vaster van vorm, terwijl het fysieke lichaam rustiger en bijna levenloos werd. Nu werden de gelaatstrekken heel duidelijk. Het leven was geheel in het astrale lichaam [levenslichaam]; de trillingen van het koord waren opgehouden. Ik keek naar de verschillende draden van het koord zoals ze zich als een waaier uitspreidden aan de basis van de schedel. Elk draadje brak door, de uiteindelijke scheiding was nabij. Een tweelingproces van dood en geboorte stond op het punt te volgen. De laatste verbindingsdraad van het Zilveren Koord brak en het geestlichaam [levenslichaam] was vrij“.

Buiten het feit dat de arts hier enkele afwijkende termen voor de waargenomen verschijnselen gebruikt, geeft hij een uiterst accuraat beeld van twee van de menselijke wezensdelen en het verbindende element daartussen, zijnde het Zilveren Koord. Nu moet u bedenken dat deze man een arts was. Bovendien moet u bedenken dat deze beschrijving zeker niet op zichzelf staat. Verspreid over de gehele wereld zijn er honderden goed gedocumenteerde gevallen van dergelijke waarnemingen beschreven. In iedere bibliotheek kunt u gemakkelijk kiezen uit een omvangrijk bestand over dit onderwerp. Hier vinden we dus een logische onderbouwing van het bestaan van het Zilveren Koord op basis van goede en ten dele door natuurwetenschappers zelf gedocumenteerde gebeurtenissen. De verklaring die de geesteswetenschap geeft in de vorm van de vier wezensdelen en het verbindende Zilveren Koord, moet louter op basis van het voorliggende materiaal net zo goed als werkhypothese worden gehanteerd als de hypothesen op basis van chemische, elektrische of andere processen zoals die in de natuurwetenschap gangbaar zijn.

Meer verklaringen
Maar de “werkhypothese” van de geesteswetenschap is aan de hand van het gegeven voorbeeld in staat om nog meer verklaringen te geven voor merkwaardige verschijnselen waar de natuurwetenschap vanuit de logica geen raad mee weet. We beschouwen daartoe twee uit bijna-dood-ervaringen algemeen bekende feiten.

Als eerste het steeds weer terugkerende verhaal van mensen die een bijna-dood-ervaring hebben meegemaakt over de tunnel met het prachtige licht aan het einde. Het zal u nu niet moeilijk meer zijn hierin een relatie te vinden met het Zilveren Koord en het stralend lichtende levenslichaam! Gedurende het doodsproces maken de geestziel en het levenslichaam zich langzaam los van het fysieke lichaam, dat daardoor wordt teruggegeven aan de minerale wereld, zodat tot stof kan worden wat uit stof is ontstaan. Uit iedere vezel van het fysieke lichaam trekken de geestziel en de levenskrachten zich terug en in toenemende mate komen de levensprocessen in het fysieke lichaam tot een eind. Geschoolde esoterici kunnen waarnmen dat de geestelijke mens op dit moment van de aardesfeer overgaat naar de maansfeer. Het terugtrekken van de in het fysieke aanwezige elementen van de hogere wezensdelen geschiedt nu door de verbindende streng zoals die in het voorbeeld werd beschreven. Door het Zilveren Koord gaan de in de stof aanwezige afdrukken van de drie andere wezensdelen over naar een hogere en meer geestelijke vorm van bestaan, in eerste instantie in het levens- of etherlichaam van de maansfeer. De occulte traditie verbindt de maansfeer met het element zilver en we zien daarmee dat de benaming “Zilveren Koord” niet toevallig is! Omdat nu gedurende dit proces van terugtrekking de levensfuncties van het fysieke lichaam steeds meer uitvallen, gaat de menselijke geestziel waarnemen met haar geestelijke organen of zintuigen. De uiterlijke zintuigen werken immers niet meer! Hierdoor neemt de geestelijke mens waar dat de in de stof aanwezige afdrukken van haar hogere wezensdelen, dat zijzelf zich terugtrekt uit het fysieke lichaam en dat dit geschiedt door het Zilveren Koord richting levenslichaam. Het is de mens zelf die de afdrukken van zijn drie hogere wezensdelen door deze tunnel naar een stralende hogere wereld voert en van daar af neerziet op zijn eigen fysieke lichaam. Aan het einde van de tunnel of het Zilveren Koord straalt het geestelijke licht van de etherwereld, de wereld waar Christus na zijn Hemelvaart tot aanzijn is gekomen! En zo werd het al in de vijftiende eeuw door Jeroen Bosch afgebeeld op het schilderij De opstijging naar de hemel. Niet alleen de tunnel met het licht, maar ook de ontmoeting met de Christus, waar bij deze mensen soms sprake van is, kan de geesteswetenschap aan de hand van dit voorbeeld dus op volkomen logische wijze verklaren.

Herinneringstableau
Een tweede veel gehoord verhaal bij mensen die een bijna-dood-ervaring hebben gehad, is dat van het herinneringstableau. In een flits zagen deze mensen alle gebeurtenissen uit hun hele leven als een samenhangend geheel, zonder onderbreking in de tijd, voor hun geestesoog. Boeken zijn er over volgeschreven en de feiten laten zich niet gemakkelijk zomaar van tafel schuiven. Ook dit herinneringstableau kan met de kennis die de geesteswetenschapper bezit op volkomen logische wijze worden verklaard. In het begin van dit artikel is al vermeld dat het levenslichaam twee belangrijke taken bezit. Als eerste behoedt zij het stoffelijke lichaam tijdens het leven tegen de krachten van verval zoals die uitgaan van de elementen op aarde. Als tweede fungeert zij als opslag voor alle gebeurtenissen die de mens in zijn aardse bestaan meemaakt. Alle voorvallen uit zijn leven worden als bewuste of onbewuste herinnering in het levenslichaam afgedrukt. Wanneer nu bij de dood of bij een bijna-dood-ervaring het levenslichaam zich terugtrekt uit het fysieke lichaam, dan vervalt daarmee een belangrijke taak van dit wezensdeel. Immers, de krachten die in het etherlichaam schuilen hoeven nu niet meer te worden aangewend om de fysieke vorm van het stoflichaam in stand te houden. Als vanzelf komen deze krachten dan beschikbaar voor de tweede functie die dit lichaam vervult, namelijk die van opslag van de doorgemaakte ervaringen. Bij de dood komt ineens een geweldige kracht vrij die zich direct richt op de afgedrukte herinneringen en daardoor ook al het onbewuste daarin plotseling tot leven wekt. Het herinneringstableau is dus het direct resultaat van een verschuiving van energie die in het levenslichaam aanwezig is. Deze energie is van een veel hogere geestelijke aard dan de lichamelijk energie die wij tijdens het leven ervaren. Dat komt natuurlijk omdat het levenslichaam weliswaar in zekere zin fijnstoffelijk, maar geestelijk van aard is. De Rozenkruisers zeggen dan ook dat het levenslichaam een hoger trillingsgetal bezit dan het fysieke lichaam, en het spreekt voor zich dat het astraal­ en lk-lichaam nog weer hogere trillingsgraden hebben. Dat verklaart ook het vibreren van het Zilveren Koord dat de arts uit ons voorbeeld kon waarnemen toen de afdrukken van de hogere wezensdelen zich uit de vezels van het stoflichaam losmaakten en door dit verbindingskanaal, door deze tunnel opstegen naar hogere sferen. De hogere trillingsgraad van het levenslichaamzorgt ervoor dat het herinneringstableau ons met zoveel kracht en gelijktijdigheid voor het geestesoog wordt gebracht, iets wat in het aardse leven in de lagere trillingsgraad nooit mogelijk zou kunnen zijn.

We zien dus dat de verklaringen die de geesteswetenschap geeft voor de vierledige mens en de verschijnselen die plaatsvinden op het moment van overlijden, gestoeld zijn op een inherente logica en voor de onbevooroordeelde natuurwetenschapper tenminste evenzeer als werkhypothese moeten kunnen gelden als zijn eigen hypothesen op basis van allerlei chemische, elektrische of andere processen in het weeg- en meetbare stoflichaam. De geesteswetenschap kan zelfs zaken verklaren die de natuurwetenschap als niet in de stof controleerbaar moet afdoen als vage speculaties. Maar een onbevooroordeeld arts zal toch moeten toegeven dat de verklaringen die de geesteswetenschap geeft niet indruisen tegen het door hem beproefde en dagelijks gehanteerde instrument van de logica. En hij zou zondigen tegen de logica als hij niet op z’n minst de verklaringen van de geesteswetenschap aan de praktijk zou willen toetsen.

Rob Gruben, `De vierledige mens en het zilveren koord’, Terugkeer, jaargang 19, nr. 3 (2008), p. 22-25.

Menu