Artikelen | Esoterische achtergronden van orgaandonatie

(…) Laten wij nu wat dieper op de zaken van zo’n orgaantransplantatie ingaan, met name ook vanuit geesteswetenschappelijk oogpunt. Als eerste moeten we vaststellen dat verwijdering van een orgaan bij de mens niet mogelijk is zonder dat de dood erop volgt. Alleen de milt vormt hierop een uitzondering. We zullen nog zien waarom dat het geval is. Daarmee wijken de organen af van bijvoorbeeld de ledematen, want wanneer er door wat voor omstandigheid dan ook de noodzaak ontstaat om bijvoorbeeld een been te amputeren, dan is de medische wetenschap daar goed toe in staat. Dat komt omdat er een belangrijk verschil bestaat tussen de etherische structuur van de ledematen en die van de romp. Bij verwijdering van een been wordt in eerste instantie de zieke of beschadigde fysieke materie verwijderd. Aanvankelijk blijft de etherische tegenhanger echter intact. Wanneer dan bijvoorbeeld het been wordt begraven en langzaam tot ontbinding overgaat, dan kan de helderziende blik waarnemen dat ook het etherbeen langzaam tot oplossing overgaat. Er kan dus een behoorlijke tijdspanne zitten tussen de fysieke verwijdering van het been en het uiteindelijke oplossen van het overeenkomstige etherbeen. Daarin is dan de oorzaak gelegen van de vaak beschreven fantoompijnen in het afgezette ledemaat.

Hoe anders is nu de situatie bij de organen in de romp. Medisch kunnen we vaststellen dat op de milt na geen organen uit het menselijk lichaam kunnen worden verwijderd zonder dat daarbij de dood optreedt. De oorzaak hiervan is gelegen in het feit dat – in tegenstelling tot bij de ledematen – het fysieke orgaan niet volledig samenvalt met het etherorgaan. Daar waar de organen in het fysieke lichaam in afgezonderde delen aanwezig zijn, zijn zij dat in het etherlichaam levend door elkaar vloeiend. Waarom is dat zo? Om op die vraag een antwoord te geven moeten we teruggaan naar wat in het begin van dit hoofdstuk is opgemerkt over het ontstaan van de planeten. Er werd daar geschreven dat de drie bovenzonse planeten Saturnus, Jupiter en Mars ontstaan zijn als herhalingen van de vroegere kosmische tijdperken van de oude Saturnus, de Zon en de oude Maan. Vanuit de geesteswetenschap kunnen we nu vaststellen dat de baan van de huidige planeet Saturnus in feite overeenkomt met de omvang van het wereldlichaam van de oude Saturnus, de eerste aarde-incarnatie. De baan van de huidige planeet Jupiter komt overeen met de omvang die het wereldlichaam had in zijn incarnatie als oude Zon. Bij het voortschrijden van oude Saturnus naar oude Zon vond tevens een verdichting plaats van warmte naar lucht. Het nieuwe wereldlichaam was ten opzichte van het oude enigszins verdicht, en deze verdichting zien we terug in het feit dat de baan van de huidige planeet Jupiter – als indicator van de omvang van de oude Zon – binnen de baan van Saturnus is gelegen. Op deze wijze doordringen de astrale krachten die uitgaan van Saturnus ook de sfeer van Jupiter. En wanneer wij dan onze blik richten op Mars, dan kunnen we vaststellen dat de baan van Mars correspondeert met de omvang die het wereldlichaam bezat in zijn derde incarnatie als oude Maan. Op dezelfde wijze kunnen wij dan het uittreden van zon, Venus, Mercurius en maan beschouwen.

Wanneer we dan de zaken bezien zoals ze zich esoterisch voordoen, dan ontstaat het volgende beeld: we zien de aarde als middelpunt en daaromheen de planeten zoals die zich in steeds verder terugliggende perioden uit het aarde-wereldlichaam hebben losgemaakt, te weten maan, Mercurius, Venus, zon, Mars, Jupiter en Saturnus. Hier hebben we het Ptolemeïsche wereldbeeld. En van buiten naar binnen stellen we vast dat te beginnen met de planeet Saturnus er een sfeer van astrale oerbeelden is die neerwaarts reikt tot aan het aardse middelpunt en op zijn weg de sferen van alle andere planeten doordringt. Jupiter doordringt met haar sfeer dan weer de planeten die tussen haar en de aarde staan met astrale oerbeelden. Op deze wijze kunnen we verder gaan tot aan de maan, die zelf door alle boven haar liggende planeetsferen wordt doordrongen en haar eigen astrale oerbeelden slechts kan doen neerdalen op het middelpunt van dit stelsel, zijnde de aarde.

Wanneer we nu weten dat Saturnus haar ankerpunt vindt in de milt, Jupiter in de lever, Mars in de gal, de zon in het hart, Venus in de nieren, Mercurius in de longen en de maan in de geslachtsorganen, dan wordt ons langzaam duidelijk waarom hierboven van een levend door elkaar vloeien van de etherorganen werd gesproken. Uitgaande van Saturnus is er een toenemend doordringen van planeetsferen richting de aarde. En omdat de planeetsferen hun overeenkomst vinden in de menselijke organen, vooreerst de etherische, kunnen we begrijpen dat ook de etherische organen zich op beschreven wijze doordringen. Dat wil dus zeggen dat op de buitenste sfeer van Saturnus na, alle andere planeetsferen met elkaar verbonden zijn. Datzelfde geldt dus voor de organen: op de milt na, wordt ieder orgaan in meer of mindere mate door een ethersfeer van een ander orgaan doordrongen. Het etherorgaan wordt immers gevormd en geordend volgens de astrale oerbeelden. Daarmee is duidelijk geworden waarom men op de milt na, waarvan de etherische tegenhanger niet door andere astrale sferen wordt doordrongen, niet ongestraft fysieke organen uit het menselijk lichaam kan verwijderen. Men zou daarmee namelijk direct de krachtstromen van de andere organen verstoren en daarmee het menselijk leven onmogelijk maken. De dubbele organen van de beide onderzonse planeten moeten daarbij overigens als eenheid worden beschouwd. En bovendien moet worden opgemerkt dat boven Saturnus natuurlijk ook nog de werelden van dierenriem en vaste sterren hun werkzaamheid ontplooien.

Omdat men in de medische wereld natuurlijk op de hoogte is van het feit dat men een orgaan anders dan de milt niet zonder meer kan verwijderen uit het menselijk lichaam, heeft men het materialistische idee van de orgaantransplantatie ontwikkeld en toepasbaar gemaakt. Nu wij hier de geesteswetenschappelijke achtergronden van de met de organen samenhangende krachtwerkingen zo uitvoering hebben beschreven, kunnen wij ons afvragen hoe die inzichten zich verhouden tot het idee van orgaantransplantatie.

Als eerste moet worden vastgesteld dat het bij orgaantransplantatie om een puur materialistisch principe gaat. In hun in 1998 verschenen boekje over orgaandonatie suggereren de auteurs Madeleen Winkler en Roel den Dulk dat een stukje van het etherlichaam van de donor meegaat met het orgaan dat getransplanteerd wordt. Dit is echter onjuist, alhoewel er wel een uitwisseling van vrije etheratomen met de buitenwereld plaatsvindt. In het laatste hoofdstuk van dit boek gaan we daar wat dieper op in. We hebben kunnen zien dat bij een beenamputatie het etherlichaam langzaam vergaat en dat in de romp de etherorganen elkaar in meer of mindere mate op levendige wijze doordringen. Het is dus niet zo dat de ethersubstantie rondom en in een bepaald orgaan exclusief voor dat orgaan bestemd is, alhoewel het er zijn hoofdwerkzaamheid gedurende het leven wel op zal richten. Ook na de dood van de mens blijft dus de etherische samenhang en doordringing van de organen aanvankelijk behouden. Men zal kunnen inzien dat er ongezonde situaties zouden ontstaan als het mogelijk zou zijn een bepaald etherorgaan als het ware los te scheuren uit zijn kosmisch bepaalde verbanden om enkel en alleen met het donororgaan verbonden te blijven. Een dergelijk soort ongebonden leven behoort niet tot het mensenrijk, is daarin onmogelijk. Daarom is orgaantransplantatie wat dat betreft een zuiver fysieke aangelegenheid.

Nu hebben we er hierboven met het beeld van de magneet en het ijzerslijpsel al kort op gewezen dat een menselijke individualiteit de astrale beelden op een karmische wijze tot zich trekt. Diezelfde karmische omstandigheden worden via de astrale beelden op het etherlichaam afgedrukt, en de krachtwerkingen van dit etherlichaam doen op overeenkomstige wijze het fysieke orgaan ontstaan. We zouden kunnen zeggen dat ieder mens daardoor zijn wezensdelen in een volstrekt unieke en individuele trilling brengt. Een trilling die zich van astraal- naar etherlichaam verdicht en uiteindelijk in het fysieke orgaan tot kristallisatie komt. Het orgaan wordt daarmee net zo uniek als een vingerafdruk en dat is dan ook de reden dat transplantatie niet zonder een ingrijpende maatregel kan plaatsvinden: het levenslang slikken van medicijnen die afstoting van het wezensvreemde donororgaan tegen moeten gaan.

Maar wat doen die medicijnen nu eigenlijk en waarop richten zij hun werkzaamheid? We hebben gezien dat het fysieke orgaan de kristallisatie is van volstrekt unieke karmische gegevenheden. Vanwege zijn materiële en vaste natuur is de gekristalliseerde trilling van het fysieke orgaan niet door medicijnen te beïnvloeden. De medicijnen richten zich dan ook op het veel ijlere etherlichaam. Daar beogen zij het karmische trillingsniveau van de betreffende mens af te stemmen op het wezensvreemde donororgaan en in vele gevallen slagen zij hierin ook. Het trillingsniveau van één wezensvreemd orgaan wordt dus dominant gemaakt over het karmische trillingsniveau van de totale mens! Dit heeft twee belangrijke gevolgen, waarvan de werkelijke aard alleen door de geesteswetenschap kan worden verklaard.

Als eerste zien we dat Ik en astraallichaam, zowel gedurende de waak- als slaaptoestand, steeds meer moeite krijgen om de astrale beelden in karmisch verband af te drukken op het etherlichaam. Het is eenvoudigweg zo dat het astrale trillingsniveau van de betreffende mens geen aansluiting meer kan vinden met het door medicijnen gemanipuleerde trillingsniveau van het etherlichaam of etherorgaan. De mens wordt daarmee in een bepaald opzicht van zijn voorgenomen karmische ontwikkelingsweg afgehouden. Er vind een terugdringing van de individualiserende krachten van het menswezen plaats! De buitenwereld herkent dit doordat zij onbegrepen waarneemt dat de persoonlijkheid van deze mens als het ware wordt teruggedrongen. Familie, vrienden en bekenden stellen vaak een fundamentele vervlakking in de persoonlijkheidsstructuur vast. Dat vindt dus zijn oorzaak in het feit dat de trillingen van etherlichaam en astraallichaam geen aansluiting meer op elkaar kunnen vinden. Het per-sonare, het door de fysieke lichamelijkheid klinken of trillen van het geestelijk menswezen (de persoon) wordt verhinderd!

Maar er is nog een tweede belangrijk gevolg van orgaantransplantatie. Dit vindt zijn aansluiting bij wat hierboven werd gesteld over het door medicijnen gemanipuleerde trillingsniveau van het etherlichaam of etherorgaan. Doordat de trilling van het etherlichaam van de ontvanger zich onder inwerking van zware medicijnen aanpast aan dat van het wezensvreemde orgaan van de donor, komt de levende mens tot op een bepaalde hoogte in de levenssfeer van de overledene. U moet weten dat de herinneringen van de mens worden verzorgd door diens etherlichaam. Wanneer nu door bovengeschetste omstandigheden het etherlichaam van de ontvanger als het ware wordt afgestemd op de gekristalliseerde trilling van het donororgaan, dan zullen in dit etherlichaam op een bepaalde manier indrukken van herinneringsbeelden van de donor opduiken! Het donororgaan draagt tot op bepaalde hoogte de in haar gekristalliseerde herinneringsbeelden van haar oorspronkelijke etherlichaam over op het etherlichaam van de ontvanger. Let wel: het zijn niet de werkelijke herinneringen, maar spiegelingen of negatieven daarvan, die via de gekristalliseerde trilling in de fysieke substantie van het donororgaan terugstralen naar het etherlichaam van de ontvanger. Omdat het etherlichaam of etherorgaan ook de eigenschappen, het karakter en de gewoonten van iemand in zich draagt, kan het dus voorkomen dat door het door medicijnen veranderde trillingsniveau van het etherlichaam ook deze, in feite wezensvreemde zaken als spiegeling of negatief in de persoonlijkheid van de ontvanger aan de oppervlakte treden. Daaruit blijkt hoe ingrijpend een dergelijke operatie kan zijn, niet louter uit fysiek, maar ook uit geestelijk oogpunt.

De waargenomen persoonlijkheidsverandering heeft dus een nauwe relatie met het nieuwe orgaan en is niet louter toe te schrijven aan het medicijnengebruik, zoals Winkler en Den Dulk in het genoemde boekje ten onrechte vermelden.

Ook voor de donor heeft de ingreep grote gevolgen. Door verwijdering van het fysieke orgaan wordt de onderlinge verhouding van de verschillende ethersoorten ter plaatse namelijk sterk verstoord. Het etherorgaan blijft weliswaar voor de donor behouden, maar de organisatie van de opbouwende delen daarvan, zijnde de vier ethersoorten, raakt uit balans, met name in de lagere levens- en klankethers. Het gevolg hiervan is dat drie tot vier dagen na het overlijden van de donor, het etherorgaan er niet in slaagt de in haar opgeslagen aardse levenservaringen af te drukken op het astraallichaam. Met andere woorden, de ervaring die de donor gedurende zijn aardse leven in de ethersubstantie van het betreffende orgaan heeft opgedaan, kan door hem niet of maar ten dele worden meegenomen naar de astrale sfeer van het kamaloka. Bepaalde op aarde meegemaakte en in het etherorgaan afgedrukte ervaringen kunnen daardoor ook niet worden gelouterd of karmisch worden verwerkt. De donor brengt dus niet enkel een fysiek offer, maar tevens een karmisch offer! (…)

Rob Gruben, `Esoterische achtergronden van orgaandonatie’, De Brug 62, jaargang 16, nr. 2 (december 2008), p. 22-24.

Menu